Hoeken rijden
- Henk Jan Vroom

- 21 sep
- 3 minuten om te lezen


Eén van de meest uitgevoerde oefeningen, en ook de meest onderschatte, is het rijden van hoeken. Voor een jong paard een hele uitdaging om in balans te blijven en voor het geschoolde paard is het de aanloop voor de volgende oefening die volgt. Maar hoe rijd je eigenlijk een goede hoek?
De ouderwetse instructeur, die pylonen in iedere hoek zet, waarbij hij steeds roept “díeper de hoek in!!”- die heeft niet echt begrepen wat hij een paard daarmee aan doet. Een jong paard heeft nog moeite met het houden van zijn balans. Als je hem dan maar lukraak de hoek in “gooit”, en feitelijk zegt “zoek het zelf maar uit”, dan kan je verwachten dat zo een paard spanning gaat opbouwen. Je komt de hoek slechter uit dan je er in ging. Dan moet je ook niet gek opkijken als je paard over de schouder valt of tegen de teugel gaat. En dat, terwijl een goed ingereden hoek juist gebruikt kan worden om het paard terug in balans te brengen. Dan moet je die hoek wel bewust rijden, afhankelijk van de africhtingsgraad van je paard.
Een goed ingereden hoek kan gebruikt worden om het paard in balans te brengen
Een hoek is feitelijk een kwart volte. Als je met je vierjarige geen volte van 8 meter in balans kan rijden, waarom zou je dat wel vragen in de hoek? Er is dan niets op tegen om de hoek af te snijden, om daarmee de balans van je paard niet te verstoren. Ook al denkt een jurylid daar soms anders over. Bij het inrijden van een flauwe bocht is het van belang dat je met jouw bovenlichaam meedraait met de bocht. Dat kan je het makkelijkst doen door te kijken waar je heen wilt en je binnenschouder laag te houden. Geef net zoveel ruimte aan de buitenteugel als je binnen vraagt, net als een fietsstuur. Als je dan ook wat meer gewicht op je binnenbeugel brengt, draait het paard vanzelf, op natuurlijke wijze.
Een jong paard heeft vaak de neiging om het binnenbeen iets naar binnen te plaatsen, onder de massa vandaan, en als gevolg daarvan over de schouder te vallen. Je verbetert dit door licht schoudervoor te rijden voor je de bocht in rijdt. Tijdens het doorrijden van de bocht blijf je met vermeerderde kuitdruk, steeds in takt van de beweging, denken aan schoudervoor. Je drijft als het ware met je binnenbeen naar een licht weerstandbiedende buitenhand. Als dat moeilijk is kan je eerst oefenen met volte vergroten door met je binnenkuit op de singel te drijven in de takt van de beweging. Als het goed is, voel je de druk op je buitenteugel dan toenemen terwijl hij eerst nog zijwaarts gaat. Je paard zoekt je hand op, zonder dat je gaat trekken.
Door vóór de bocht een kleine halve ophouding te geven (drijvende hulp opvangen), waarschuw je het paard (“opgelet”) en zet je het paard meer op het achterbeen en dus in balans. Na de bocht doe je hetzelfde, als voorbereiding voor de volgende oefening en rijd je bijna onzichtbaar iets schoudervoor, zodat je klaar bent voor de oefening. Beschouw het als een veer die je licht opspant, zodat je klaar bent voor wat erna komen gaat.
Als je op deze manier zorgvuldig bochten rijdt, doe je je paard een plezier. Die pylonen kan je vast voor iets anders gebruiken! En die instructeur…die laat je gewoon dit stukje lezen.



